
1. Organellen
1.1. celkern
1.2. mitochondriën
1.3. endoplasmatische reticulum ER
1.4. ribosomen
1.5. Golgi-systeem
1.6. lyosomen
1.7. spoellichaampjes
1.8. Celmembraam
2. Celmembraam
2.1. functies
2.1.1. Bescherming tegen beschadiging en ziekte kiemen
2.1.2. Transport diverse stoffen
2.1.3. stevigheid en onderhouden van de vorm
2.2. amfitiel
2.2.1. fosfolipide dubbellaag
2.2.1.1. Hydrofiele ( buitenzijde)
2.2.1.1.1. waterminnend
2.2.1.2. Hydrofobe (binnenzijde)
2.2.1.2.1. waterafstotend
2.2.1.3. tussen de lagen cholosterolmoleculen
2.2.2. Waterminnend en waterafstotend
2.3. Eiwitten
2.3.1. membraameiwitten ( receptoren)
2.3.1.1. sommige vormen kanaaltjes om iets de cel in te krijgen
2.3.1.2. kunnen reageren op signaalstoffen zoals hormonen en neurotransmitters.
2.4. Buitenoppervlak
2.4.1. koolhydraten bevestigd aan membraameiwitten (glycoprotïenen)
2.4.1.1. Antigenen ( ABO antigenen
2.4.1.1.1. brengen afweer reactie in gang.
2.4.2. Glycolipiden zijn gehecht aan fosfolipiden
2.4.3. Glycocalyx
2.4.3.1. Glycolipiden en glycoproteïnen
2.4.3.2. Bescherming van de cel
2.4.3.3. herkenning van de cel
2.4.3.4. Contractremming
2.4.3.4.1. stopt met delen als hij in andere glycocalyx komt
2.4.3.4.2. als dit faalt -> wildgroei ( bijvoorbeeld kanker)
2.5. halfdroolaatbare ( semipermeabel) barrieren tussen de binnenkant van de cel en de omgeving buiten de cel.
3. Celkern
3.1. Erfelijk materiaal ( DNA)
3.2. Regelen van celgroei
3.3. 10 procent van de cel
3.4. Kenenvelop ( dubbele membraam)
3.4.1. scheid celkern van cytoplasma
3.4.2. Door poriën verschillende stoffen bewegen tussen de celkern, en cytoplasma
3.5. Nucleoplasma
3.6. Kernlichaam ( nucleolus)
3.6.1. maken eiwitten aan die nodig zijn voor opbouw onderdelen van de cel
3.7. Functies
3.7.1. Opslag DNA
3.7.2. Uitwisseling RNA tussen celkern en rest van de cel
3.7.3. Regelen welke genen tot uiting komen
3.7.4. Verdelen genetisch materiaal tijdens celdeling ( replicatie)
3.7.5. Transcriptie ( kopie) van een stukje DNA
3.7.5.1. kopie heet mRNA
3.7.5.1.1. wordt gemaakt om eiwitten te kunnen aanmaken
3.7.6. Opslag eiwitten en RNA in de celkern
3.7.7. aanmaak eiwitten voor de groei van de cel
3.7.8. regelen van de stofwisseling in cellen
4. Mitochondriën
4.1. Enkelvoud mitochondrion
4.2. Functies
4.2.1. Energie centrales van de cel
4.2.2. assisteren bij de opbouw van bepaalde delen van bloed en hormomen zoals testosteron en oestrogeen
4.2.3. Afbreken amoniak
4.2.4. Apoptose
4.2.4.1. afsterven van cellen op gecontroleerde manier
4.3. Hoe actiever hoe meer mitochondriën
4.4. Aerobe dissimilatie
4.4.1. Energie productie uit voedingstoffen door verbranding waarbij gebruik wordt gemaakt van zuurstof
4.4.2. Energie wordt gebruikt om adenosine difosfaat (ADP) te binden aan fosfaat (P)
4.4.2.1. als beide stoffen gebonden zijn heet dat adenosine trifosfaat ( ATP)
4.4.2.2. ADP + P + energie = ( ATP)
4.4.2.2.1. wordt in cytoplasma weer omgezet in ADP en P hierbij komt energie vrij die de cel weer kan gebruiken
4.5. Membramen
4.5.1. Gladde buitenmembraam
4.5.2. Cristae ( binnen is ingevouwen met plooien)
4.5.3. intermembraamruimte
4.5.3.1. Gebied tussen het binnen en buitenste membraam
4.5.4. Mitochondriale matrix
4.5.4.1. Binnenkant van het binnenste membraam
4.5.4.1.1. Verschillende enzymen
4.5.4.1.2. Mitochondriaal DNA ( erfelijk materiaal van mitochondriën
4.5.4.1.3. Ribosomen ( organel dat eiwitten aanmaakt
5. Endoplasmatisch Reticulum
5.1. Functies
5.1.1. Vervoer van bepaalde koolhydraten naar ander organellen
5.1.2. Vergroten membraam oppervlak ( sneller reacties plaats laten vinden
5.1.3. Vervorming en uitbreiding kernmembraam tijdens celdeling
5.1.4. aanmaak van eiwitten, vetten, koolhydraten en steroïden zoals cholesterol progesteron, testosteron
5.2. Membraam
5.2.1. Verbonden met membraam van de celkern
5.3. Ruwe endoplasmatisch reticulum
5.3.1. Binnenkant
5.3.2. bezaaid met ribosomen
5.3.3. hierdoor hobbelig en ruw
5.3.4. Transport van eiwitten van uit de ribosomen naar Golgi apparaat
5.4. Glad endoplasmatisch reticulum
5.4.1. buitenkant
5.4.2. Productie van koolhydraten
5.4.3. verwerken van medicijnen en gifstoffen
5.4.4. Calcium opslag
5.4.5. Spiercellen CA2+ af (samentrekken spieren)
6. Ribosomen
6.1. maken eiwitten aan
6.2. Grote ribosomale subeenheid
6.3. kleine ribosomale subeenheid
6.4. subeenheid 60 procent uit rRNA en 40 procent uit eiwit
6.5. geen celmembraam
6.6. op Ruwe ER of zweven in de cel
7. lysosomen
7.1. bol blaasje in het cytoplasma
7.1.1. enzymen die zorgen voor afbraak van stoffen
7.1.2. enzymen zijn eiwitten die de omzetting van verschillende stoffen beinvloeden
7.1.3. Enzymen werken optimaal in zuur milieuw
7.1.4. lysosoommembraan
7.2. Helpen bij voedselvertering
7.2.1. Endocytose ( opnemen van stoffen buiten de cel)
7.3. Opslag en transport van schadelijke stoffen
7.4. Hergebruik of veilig uitscheiden van stoffen
7.4.1. afbraak oude organellen
7.4.2. gefagocyteerde ( opgegeten) bacteriën
8. Spoellichaampjes (centrosomen)
8.1. vlakbij de celkern
8.2. alleen in dierlijke cellen
8.3. Vorming van het cytoskelet
8.3.1. Opbouw micoroturbuline netwerk
8.4. Richting geven aan de deling van het cytoplasma ( cytokinese) tijdens celdeling
8.5. Signalen geven aan de dochtercellen om een nieuw celcyclus te beginnen.
8.6. 2 centriolen loodrecht t.o.v. elkar
8.7. Sleutel functie tijdens celdeling
8.7.1. worden gemaakt in S fase
8.7.2. tijdens profase verplaatsen ze naar tegenoverliggende einden van de cel
8.7.3. Vanuit de lichaampjes worden draden gevormd die de spoelfiguur vormen
9. Golgi-systeem
9.1. Lagen vloeistof gevulde membraanzakjes ( cisternae) Elk zakje is een platte schijf omgeven door een membraan gevuld met golgi enzymen
9.1.1. enzymen helpen bij veranderen van eiwitten die door het organel worden ge transporteerd.
9.1.2. Liggen gestappeld vlak bij het ER en de Celkern
9.2. Functie
9.2.1. aanpassen, sorteren en verdelen van nieuwe aangemaakte eiwitten
9.3. Cis kant ( ontvangende deel
9.3.1. ontvangt eiwitten en het ER
9.3.2. Koolwaterstoffen en fosfaten kunnen worden toegevoegd of verwijderd van de eiwitten.
9.3.3. Eiwitten worden gesorteerd om naar andere delen van de cel te gaan.
9.4. Trans kant ( hier verlaten de eiwitten het Golgi systeem)
9.4.1. Verpakt in afgesnoerde blaasjes
10. Weetjes over de cel
10.1. Menselijk lichaam 60 biljard
10.2. Kleinste cel is sperma cel 0,005 mm
10.3. Grootste eicel 0,2
10.4. STAMCEL
10.4.1. Zenuwcel
10.4.1.1. Zenuwcel
10.4.1.2. zintuigcel
10.4.2. spiercel
10.4.2.1. gladde cel
10.4.2.2. dwarsgestreepte spiercel
10.4.2.3. hartspiercel
10.4.3. Steuncellen
10.4.3.1. Bindweefsel
10.4.3.2. Kraakbeencel
10.4.3.3. Botcel
10.4.3.4. bloedcellen
10.4.4. Dekcellen
10.4.4.1. dekcel
10.4.4.2. trilhaarcel
10.4.4.3. kliercelcel
10.4.5. eicel
10.4.5.1. zaadcel
10.4.5.2. eicel